Toezicht infectiepreventie en Regionale Zorgnetwerken Antibioticaresistentie
In 2019 heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) thematisch toezicht uitgevoerd naar infectiepreventie en regionale zorgnetwerken antibioticaresistentie (ABR).
IGJ bezocht 38 zorgaanbieders uit 9 verschillende sectoren binnen het Limburgs Infectiepreventie en ABR Netwerk: LINK. De inspectie zag dat zorgaanbieders in Limburg op goede weg zijn als het gaat om de samenwerking tegen antibioticaresistentie.
Aandacht voor diagnostiek en verantwoord voorschrijven van antibiotica
De inspectie zag dat zorgaanbieders aandacht hadden voor het verantwoord voorschrijven van antibiotica. De meeste sectoren maakten gebruik van een (landelijk) vastgesteld antibioticaformularium. In sommige sectoren was het gebruik van een antibioticaformularium beperkt. Bijvoorbeeld in de mondzorgsector. Ook konden sommige sectoren het formularium nog beter toespitsen voor gebruik in de eigen organisatie, of afstemmen in de regio.
Daarnaast constateerde de inspectie dat zorgaanbieders gebruik maakten van methoden om gerichter antibiotica voor te schrijven. Bijvoorbeeld door een (instellingsbreed) kweekbeleid te gebruiken. Of het gebruik van zogenoemde ‘C-reactieve proteïne (CRP)-metingen’. Het CRP-gehalte in het bloed is een maat voor ontsteking. Met het resultaat van deze meting kan een huisarts beslissen om wel of geen antibiotica voor te schrijven. Voorschrijvers gaven aan dat zij bij twijfel makkelijk contact zochten met een specialist uit het ziekenhuis (of van een andere zorgaanbieder). Bijvoorbeeld een arts-microbioloog of een deskundige infectiepreventie.
Inzicht in antibioticagebruik van eigen organisatie beperkt
De inspectie stelde vast dat niet alle zorgaanbieders inzicht hadden in het antibioticagebruik/voorschrijfgedrag binnen de organisatie. Bijvoorbeeld op afdelingsniveau of praktijkniveau. Het antibioticagebruik kan bijvoorbeeld vergeleken worden met voorgaande jaren, tussen afdelingen of met andere zorgaanbieders in de regio. Zorgaanbieders die wel inzicht hadden in het antibioticagebruik spiegelden dit niet allemaal. Inzicht in het antibioticagebruik kan helpen om antibiotica effectiever en gericht in te zetten.
Infectiepreventie
Zorgaanbieders hebben infectiepreventie grotendeels op orde
De inspectie constateerde dat de zorgaanbieders infectiepreventie grotendeels op orde hadden. Op deze manier dragen zorgaanbieders bij aan het voorkomen van de verspreiding van resistente bacteriën. Verschillende zorgaanbieders hadden een infectiepreventiecommissie. Soms waren er zogenoemde ‘aandachtsvelders infectiepreventie’ aanwezig op afdelingen. Zij waren het aanspreekpunt voor vragen en bewaakten de kwaliteit van het infectiepreventiebeleid binnen de organisatie. Verder stelde de inspectie vast dat de meeste organisaties een protocol voor persoonlijke hygiëne hadden, zoals handhygiëne.
Sterilisatieproces in de huisartsen- en mondzorgpraktijken onvoldoende
De inspectie constateerde dat de reiniging en desinfectie beter kan. Betere reiniging en desinfectie verkleint de kans op verspreiding van resistente bacteriën. Bij meerdere zorgaanbieders was de scheiding tussen schoon en vuil in de spoelruimte onvoldoende. Ook zag de inspectie dat een aantal zorgaanbieders gebruik maakten van een desinfectans voor oppervlakten die niet voldeed aan de toelatingsnormen volgens de geldende richtlijnen. Tenslotte zag de inspectie dat zorgmedewerkers en schoonmaakpersoneel in bijna alle sectoren meer kennis kunnen opdoen over infectiepreventie. Zo zag de inspectie meerdere keren dat schoonmaakmedewerkers niet volgens de richtlijnen werkten. De inspectie stelt daarmee vast dat de kennis over infectiepreventie beter kan.
Sterilisatieproces in de huisartsen- en mondzorgpraktijken onvoldoende
De inspectie zag dat het sterilisatieproces in meerdere bezochte huisartsenpraktijken en in één bezochte mondzorgpraktijk onvoldoende is. Dat kwam doordat de autoclaaf, het apparaat dat steriliseert, niet voldeed aan de eisen. Voor veilig gebruik van instrumenten is het goed steriliseren cruciaal. Apparaten moeten goed onderhouden zijn en medewerkers moeten kennis van zaken hebben. Ook moet de ruimte waarin de sterilisatie wordt uitgevoerd, zo zijn ingedeeld dat schoon en vuil materiaal goed gescheiden blijft. De inspectie zag vooral in de huisartsenpraktijken risico’s bij het plaatsen en onderhouden van de apparatuur.
Registratie en overdracht
Ondanks goede score blijven registratie en overdracht een aandachtspunt
De inspectie zag dat bij opname van een cliënt of patiënt een BRMO-risico-inventarisatie werd gedaan. Als een behandelaar wist dat een patiënt een BRMO had, zette hij of zij dat in het dossier. De zorgaanbieders droegen deze informatie voldoende over aan een volgende behandelaar. En zij informeerden ook de patiënt. Toch bleek uit de resultaten van de patiëntreizen dat het merendeel van de patiënten zelf aangaf dat zij niet of niet voldoende informatie hadden gekregen over de BRMO die zij hadden, en de gevolgen daarvan. Ook bleek uit de patiëntreis dat zorgverleners vonden dat de patiënt ook zelf een volgende behandelaar moest vertellen dat hij een BRMO had. De inspectie ziet dit als een taak van de zorgverlener.
Een aantal zorgverleners vertelden dat zij informatie over BRMO-dragerschap soms te laat of maar deels ontvingen. Als reden noemden zij dat de digitale systemen niet goed op elkaar aansloten. Ook bleek uit de patiëntreis dat de informatieoverdracht niet altijd goed ging. Het gebrek aan een goede overdracht vormt een risico voor de verspreiding van BRMO tussen zorgaanbieders/instellingen. Het is belangrijk dat de overdracht door de hele zorgketen goed verloopt. De meeste zorgaanbieders hadden een (schriftelijke) procedure voor het melden van infectieziekten bij de GGD.
Limburg is een grensregio, waardoor de provincie te maken heeft met buitenlands zorgverkeer. Zorgaanbieders zorgden voor een goede uitwisseling van informatie met buitenlandse zorgaanbieders. De GGD’en hadden bijvoorbeeld afspraken met buurlanden over uitwisseling van signalen over infectieziekten.
Goed bestuur
Bestuurders bewust van hun verantwoordelijkheid in het tegengaan van vorming en verspreiding van BRMO
Bestuurders waren zich bewust van hun verantwoordelijkheid in het tegengaan van vorming en verspreiding van BRMO. De inspectie constateerde dat bestuurders actuele wet- en regelgeving in hun organisatie hadden ingevoerd. De bestuurders zorgden voor mensen, middelen en materialen voor infectiepreventie. Ook vonden zij het belangrijk om samen te werken in de regio en met LINK.
Bestuurders zorgen voor een veilige aanspreekcultuur, maar sturing op kwaliteit en deskundigheidsbevordering kan beter
Bestuurders zorgden voor een veilige cultuur voor medewerkers om elkaar aan te spreken op de naleving van de richtlijnen voor infectiepreventie. Tegelijkertijd zag de inspectie dat deskundigheid op het gebied van infectiepreventie en antibioticabeleid bij een aantal zorgaanbieders beter kon. Hetzelfde gold voor sturing op kwaliteit van deze thema’s. Het bestuur wist bijvoorbeeld niet altijd van het beleid voor reiniging en desinfectie in de organisatie en de uitvoering daarvan. Ook zag de inspectie dat de kwaliteitssystemen bij meerdere zorgaanbieders niet op orde waren. Hierin waren bijvoorbeeld niet alle procedures vastgelegd en/of protocollen opgesteld. Daardoor was er onvoldoende borging. Blijvende aandacht van bestuurders voor kwaliteit van infectiepreventie, beleid en scholing van personeel is belangrijk om het niveau van infectiepreventie en antibioticabeleid op peil te houden. Kwaliteit van infectiepreventie en de gedragsverandering kan geborgd worden door bijvoorbeeld audits te doen. Of door inspiratie op te doen bij andere zorgaanbieders, door zogenoemde ‘intercollegiale visitaties’.
Samenwerking
De inspectie keek in alle bezoeken naar de relatie en samenwerking tussen de zorgaanbieder en het Limburgs Infectiepreventie en ABR Netwerk (LINK).
Zorgaanbieders wisselend aangesloten bij LINK
De inspectie concludeert dat de negen bezochte sectoren in wisselende mate waren aangesloten bij LINK. Maar alle bezochte zorgaanbieders zagen wel het belang van verdere verkenning tot aansluiten. LINK heeft de inspectie laten weten dat zij samen met de zorgaanbieders hieraan gewerkt heeft en dat de situatie tussen het moment van de bezoeken en de openbaarmaking van het rapport veranderd is.
De zorgaanbieders waren vooral aangesloten na actieve benadering vanuit LINK. Een aantal zorgaanbieders had zelf contact gezocht met LINK. De aankondiging van ons toezicht werd in meerdere gevallen ook als stimulans genoemd.
In de ziekenhuizen en verpleeghuizen toetste de inspectie dit thema. In die sectoren is actieve deelname aan het regionale zorgnetwerk ABR namelijk opgenomen in de richtlijnen van de sector. Bij de andere sectoren besprak de inspectie dit thema alleen ter informatie. De mondzorgsector was niet bekend met LINK. Dit kwam omdat mondzorg niet is opgenomen als sector in het plan voor de zorgnetwerken.
De inspectie vond grofweg vier niveaus van betrokkenheid:
Niet: Niet bekend met LINK
Beperkt: Bekend met LINK, maar niet aangesloten
Redelijk: Bekend en redelijk aangesloten bij LINK
Volledig: Bekend en actief aangesloten bij LINK
Sector
Volledig
Redelijk
Beperkt
Niet
Ziekenhuizen
X
Revalidatieklinieken
X
GGD'en
X
Verpleeghuizen
X
Huisartsenpraktijken
X
ggz-instellingen
X
Zorgaanbieders gehandicaptenzorg
X
Thuiszorgorganisaties
X
Mondzorgpraktijken
X
De inspectie keek in alle bezoeken naar de relatie en samenwerking tussen de zorgaanbieder en het Limburgs Infectiepreventie en ABR Netwerk (LINK).
Zorgaanbieders wisselend aangesloten bij LINK
De inspectie concludeert dat de negen bezochte sectoren in wisselende mate waren aangesloten bij LINK. Maar alle bezochte zorgaanbieders zagen wel het belang van verdere verkenning tot aansluiten. LINK heeft De inspectie laten weten dat zij samen met de zorgaanbieders hieraan gewerkt heeft en dat de situatie tussen het moment van de bezoeken en de openbaarmaking van het rapport veranderd is.
De zorgaanbieders waren vooral aangesloten na actieve benadering vanuit LINK. Een aantal zorgaanbieders had zelf contact gezocht met LINK. De aankondiging van ons toezicht werd in meerdere gevallen ook als stimulans genoemd.
In de ziekenhuizen en verpleeghuizen toetste de inspectie dit thema. In die sectoren is actieve deelname aan het regionale zorgnetwerk ABR namelijk opgenomen in de richtlijnen van de sector. Bij de andere sectoren besprak de inspectie dit thema alleen ter informatie. De mondzorgsector was niet bekend met LINK. Dit kwam omdat mondzorg niet is opgenomen als sector in het plan voor de zorgnetwerken.
Patiëntperspectief
Patiënten komen soms in korte tijd bij meerdere zorgaanbieders, zoals een ziekenhuis en een revalidatiekliniek. Zo maken ze een reis door de zorg. Daarbij krijgen zij van verschillende zorgverleners informatie.
De inspectie wilde weten hoe die informatievoorziening eruit ziet bij patiënten met een bijzonder resistente bacterie (BRMO). Het patiëntperspectief werd in kaart gebracht aan de hand van patiëntreizen. Dat deed het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) op verzoek van de inspectie.
Het RIVM sprak met tien patiënten met een BRMO en vier zorgverleners. Bij twee patiënten sprak het RIVM met een familielid, omdat de patiënt niet in staat was om zelf het gesprek te voeren. De geïnterviewde patiënten hadden minimaal twee zorgaanbieders bezocht in de tijd dat zij een BRMO hadden. In totaal bezochten de patiënten zorgaanbieders uit vijf sectoren: ziekenhuizen, huisartsenpraktijken, een revalidatiekliniek, thuiszorgorganisaties en een ggz-instelling.
De resultaten van de overdrachtsmomenten hebben we hieronder samengevat.
Informatievoorziening aan patiënt over BRMO
Vier patiënten gaven aan dat zij voldoende en duidelijke informatie hadden ontvangen over wat het betekent om een BRMO te hebben. Terwijl zes patiënten geen informatie of onvoldoende informatie hierover ontvingen. Dat zorgde voor onrust. Zo vertelde een patiënt dat zij sommige voorzorgsmaatregelen niet begreep. Patiënten ontvingen de informatie het liefst tijdens een gesprek of via een informatiefolder. Twee patiënten ontvingen later alsnog informatie van het laboratorium. De zorgverleners gingen ervan uit dat de arts die de diagnose stelde de patiënt ook informatie gaf over de BRMO.
Registratie en informatieoverdracht volgende zorgverlener
Als een patiënt naar een volgende behandelaar ging, kreeg die behandelaar meestal automatisch informatie over de BRMO van de patiënt. Dat stond dan genoteerd in het patiëntdossier. Toch werd deze informatie een aantal keer ergens in de keten niet of niet volledig geregistreerd en overdragen. Daardoor waren niet alle zorgverleners op de hoogte van de BRMO. De meeste zorgprofessionals waren tevreden over de informatieoverdracht. Patiënten hadden gehoord van zorgverleners dat zij ook zelf aan een volgende arts moesten laten weten dat zij een BRMO hadden. De zorgverleners die het RIVM sprak, vonden dat ook.
Deskundigheid zorgprofessionals volgens patiënten
De patiënten oordeelden wisselend over de deskundigheid van hun zorgverleners. Zo gaven niet alle zorgverleners naar hun mening een goede uitleg. Of ze gaven verschillende adviezen over het volgen van de voorzorgsmaatregelen. Een patiënt vertelde dat de verpleegkundigen niet dezelfde voorzorgmaatregelen (handschoenen gebruik e.d.) namen. Dit zorgde bij deze patiënten voor verwarring en frustratie.
Verpleeghuizen
De inspectie bezocht vijf verpleeghuizen. Dit aantal is niet genoeg om conclusies te trekken over de hele sector. Lees meer over de methode van deze inspectiebezoeken bij ‘over het toezicht’ onderaan de pagina.
Resultaten verpleeghuizen per thema
De bezochte verpleeghuizen waren bekend met LINK. Twee verpleeghuizen namen deel aan een project van LINK. Zij namen bijvoorbeeld deel aan de ambassadeurstraining voor contactpersonen infectiepreventie binnen de organisatie. Deze trainingen ondersteunen contactpersonen bij de implementatie van doelen op het gebied van infectiepreventie in de organisatie. Van de meeste verpleeghuizen waren leden van de infectiepreventiecommissie aangesloten. Bij een ander verpleeghuis was dat een aandachtsvelder infectiepreventie.
De bezochte verpleeghuizen hadden voor hun eigen instelling een antibioticaformularium opgesteld. Eén verpleeghuis had dit formularium regionaal afgestemd, een andere was van plan dit te gaan doen. De meeste verpleeghuizen hadden in hun jaarplan doelen gesteld voor het antibioticabeleid. Bijvoorbeeld de vermindering van antibioticagebruik door het kweken van bacteriën. Regionale afstemming vond plaats via het regionale Farmacotherapeutisch Overleg (FTO) of met specialisten (bijvoorbeeld arts-microbiologen) in het ziekenhuis.
De meeste bezochte verpleeghuizen hadden een jaarplan waarin infectiepreventie een onderdeel was. Drie van de vijf hadden een infectiepreventiecommissie. De andere twee verpleeghuizen hadden geen commissie. Die verpleeghuizen hadden wel ‘aandachtsvelders infectiepreventie’ op de werkvloer aangewezen. Maar zij waren niet altijd voldoende geschoold.
Bij een verpleeghuis was de kennis op het gebied van infectiepreventie onvoldoende. Kennis ontbrak bijvoorbeeld op het gebied van goed gebruik van handschoenen. De kwaliteit en toegankelijkheid van de protocollen “reiniging en desinfectie” waren over het algemeen op orde. Dat gold ook voor de borging van de evaluatie.
Drie van de vijf bezochte verpleeghuizen deden een risico-inventarisatie BRMO bij een nieuwe opname. Een vierde verpleeghuis deed dit alleen bij cliënten die worden opgenomen vanuit een thuissituatie. De meeste verpleeghuizen droegen informatie over BRMO voldoende over aan andere zorginstellingen. Al hoorde de inspectie ook dat zij soms niet op tijd informatie kregen van een vorige behandelaar over BRMO-dragerschap. Eén verpleeghuis had inzage in het elektronisch patiëntendossier (EPD) van het ziekenhuis. Dat zorgde voor een snelle overdracht van informatie. Verder hadden de verpleeghuizen een procedure voor het melden van infectieziekten bij de GGD.
In de meeste verpleeghuizen werden audits infectiepreventie uitgevoerd. Bijvoorbeeld door een interne deskundige infectiepreventie of door een ziekenhuis of GGD in de regio. Hierdoor wisten de bestuurders bijvoorbeeld of hun verpleeghuis voldeed aan de inrichtingseisen. Het bestuur zorgde over het algemeen voor mensen, middelen en materialen voor infectiepreventie. De infectiepreventiecommissie of de aandachtsvelder infectiepreventie rapporteerde direct aan het bestuur.
Bestuurders zorgden voor een veilige cultuur voor medewerkers. Medewerkers konden elkaar aanspreken op het volgen van de richtlijnen voor infectiepreventie en antibioticabeleid. Ook hoorde de inspectie dat een aantal verpleeghuizen een (instellingsbreed) scholingsprogramma had op het gebied van infectiepreventie.
Het toezicht op en borging van de deskundigheid op het gebied van infectiepreventie was in drie verpleeghuizen onvoldoende. Schoonmakers werkten daar niet volgens de geldende richtlijnen infectiepreventie. Ook het niveau van scholing was onvoldoende.
De inspectie bezocht drie zorgaanbieders gehandicaptenzorg. Dit aantal is niet genoeg om conclusies te trekken over de hele sector. Bij deze drie zorgaanbieders gehandicaptenzorg werkte een arts verstandelijk gehandicapten (AVG). De AVG is verantwoordelijk voor het antibioticabeleid. Lees meer over de methode van deze inspectiebezoeken bij ‘over het toezicht’ onderaan de pagina.
Resultaten zorgaanbieders gehandicaptenzorg per thema
De bezochte zorgaanbieders gehandicaptenzorg waren bekend met LINK. Ook waren zij zich bewust van het belang om aan te sluiten bij LINK. De AVG van een van de zorgaanbieders was onderdeel van het regionale coördinatieteam van LINK. Daarnaast namen verpleegkundigen uit twee zorgaanbieders gehandicaptenzorg deel aan een project van LINK. Dit ging om de ambassadeurstraining voor contactpersonen infectiepreventie. Deze trainingen ondersteunen contactpersonen bij het implementeren van doelen op het gebied van infectiepreventie in de organisatie. De aanbieders wilden zich graag aansluiten bij de regionale surveillance.
De bezochte zorgaanbieders gehandicaptenzorg maakten gebruik van landelijke standaarden bij het voorschrijven van antibiotica. Bijvoorbeeld van de NHG of Verenso. Bij twijfel zocht de AVG contact met een arts-microbioloog of een apotheker. De meeste zorgaanbieders gehandicaptenzorg maakten gebruik van methoden om gerichter antibiotica voor te schrijven en het gebruik te verminderen.
Zo maakten zij bijvoorbeeld gebruik van een kweekbeleid en C-reactief proteïne-bepalingen (CRP). Het CRP-gehalte in het bloed is een maat voor ontsteking. Als de waarde laag is, is er waarschijnlijk geen ernstige infectie. Dan zijn antibiotica niet nodig. De zorgaanbieders hadden inzicht in eigen antibioticagebruik. Eén aanbieder spiegelde het gebruik met andere zorgaanbieders.
De bezochte zorgaanbieders gehandicaptenzorg hadden geen infectiepreventiecommissie. Wel hadden zij een medewerker die aanspreekpunt was voor vragen op het gebied van infectiepreventie. Ook was er contact met deskundigen van het ziekenhuis of de GGD. Verder hadden de zorgaanbieders een uitbraakprotocol. Zorgverleners pasten handhygiëne over het algemeen goed toe, maar waren hierin meestal niet specifiek geschoold. Handdesinfectie kon beter toegepast worden. Voor het desinfecteren van omgevingsmaterialen en oppervlakten gebruikten de zorgaanbieders niet het juiste desinfectans. Die voldeed namelijk niet aan de toelatingsnormen volgens de geldende richtlijnen.
De bezochte zorgaanbieders gehandicaptenzorg gaven aan dat zij dragerschap van BRMO vastlegden in het elektronisch cliënten dossier (ECD). Informatie werd zowel schriftelijk als mondeling overgedragen naar de volgende zorgaanbieder. Cliënten kregen begeleiding van een zorgverlener van de organisatie wanneer zij werden opgenomen in het ziekenhuis. De inspectie zag dat deze overdracht uniek is voor deze sector. De zorgaanbieders gehandicaptenzorg hadden een procedure voor het melden van infectieziekten bij de GGD.
Het bestuur zorgde over het algemeen voor mensen, middelen en materialen voor infectiepreventie. Eén onderdeel binnen dat beleid voldeed niet. Dat was het beleid voor desinfectans voor omgevingsmaterialen en oppervlakten. Wel zorgden bestuurders voor een veilige cultuur voor medewerkers. Medewerkers konden elkaar aanspreken op het volgen van de richtlijnen voor infectiepreventie en antibioticabeleid.
De inspectie constateerde dat werkprocessen over het algemeen waren geborgd in een kwaliteitssysteem. Protocollen waren aanwezig en werden op tijd bijgesteld. Bij één zorgaanbieder kon dit beter. Zo had die zorgaanbieder de werkinstructies voor infectiepreventie en antibioticabeleid niet vastgelegd in een kwaliteitssysteem.
Infectiepreventie was bij de bezochte zorgaanbieders gehandicaptenzorg een onderdeel van (interne) audits. Maar zij voerden geen gerichte audits infectiepreventie uit. Daarnaast zag de inspectie dat de deskundigheid van medewerkers rond infectiepreventie beter kon. Bijvoorbeeld door gerichte scholing op handhygiëne aan te bieden.
De sector mondzorg maakte geen deel uit van de regionale zorgnetwerken ABR. Toch nam de inspectie de mondzorgsector mee in dit toezicht. De reden hiervoor is de aanzienlijke hoeveelheid antibiotica die de sector voorschrijft. De inspectie bezocht vier mondzorgpraktijken. Eén Centrum voor Bijzondere Tandheelkunde (CBT), twee grotere tandartspraktijken en één solopraktijk. Het aantal bezoeken is niet genoeg om conclusies te trekken over de hele sector. Lees meer over de methode van deze inspectiebezoeken bij ‘over het toezicht’ onderaan de pagina.
Resultaten mondzorgpraktijken per thema
In de ontwikkeling van de Regionale Zorgnetwerken ABR is de mondzorgsector niet opgenomen. De bezochte praktijken waren daardoor niet bekend met LINK. De mondzorgpraktijken hadden wel de behoefte om aan te sluiten bij LINK. Bijvoorbeeld voor het vergelijken van antibioticagebruik tussen praktijken.
Twee van de vier bezochte praktijken maakten gebruik van een vastgesteld antibioticaformularium bij het voorschrijven van antibiotica. Bijvoorbeeld de standaard van het kennisinstituut Mondzorg (KIMO). De twee andere mondzorgpraktijken maakten geen gebruik van een formularium. De tandartsen overlegden waar nodig met specialisten uit het ziekenhuis (zoals een arts-microbioloog of kaakchirurg), de huisarts of de apotheek.
Daarnaast hoorde de inspectie dat geen van de bezochte praktijken inzicht had in het antibioticagebruik in de eigen praktijk. Tenslotte hoorde de inspectie dat er in een van de mondzorgpraktijken antibiotica aanwezig was, zonder dat dit direct was voorgeschreven aan een patiënt (In Manu Medici).
De mondzorgsector nam over het algemeen infectiepreventiemaatregelen met als uitgangspunt dat elke patiënt een bron kan zijn voor infecties. De praktijken die de inspectie bezocht, hadden de richtlijn infectiepreventie naar de omstandigheden in de praktijk vertaald. De assistenten reinigden en desinfecteerden de materialen en apparatuur volgens protocol. Bij drie van de vier praktijken was het sterilisatieproces en de scheiding van schoon en vuil instrumentarium in de RDS-ruimte op orde. In één praktijk was dit onvoldoende. Dat was omdat er geen geldige onderhoudsrapportage van de autoclaaf aanwezig was in de praktijk.
De bezochte praktijken zorgden via de patiënt voor het actuele medicatieoverzicht. De praktijken spraken de wens uit om aan te sluiten op het LSP (Landelijk Schakel Punt). Ook wilden zij toegang krijgen tot het EPD (Elektronisch Patiënt Dossier) om inzicht te krijgen in het actuele medicatieoverzicht. Geen van de praktijken voerde een risico-inventarisatie BRMO uit voorafgaand aan een behandeling.
Infectiepreventie was in twee van de bezochte mondzorgpraktijken een vast onderdeel van audits. In de twee andere praktijken werden geen audits infectiepreventie uitgevoerd. Bestuurders van de bezochte mondzorgpraktijken zorgden over het algemeen voor mensen, middelen en materialen voor infectiepreventie. Over het algemeen waren zij op de hoogte van relevante ontwikkelingen op het gebied van wet- en regelgeving. De protocollen waren makkelijk beschikbaar voor medewerkers en werden op tijd bijgewerkt. Bestuurders zorgden voor een veilige cultuur voor medewerkers. Medewerkers konden elkaar aanspreken op het volgen van de richtlijnen voor infectiepreventie.
Verder constateerde de inspectie dat bij drie praktijken scholing van medewerkers op het gebied van infectiepreventie en antibioticabeleid op orde was. Bij één praktijk was deze scholing niet verplicht en hield de bestuurder hier geen toezicht op. Bestuurders van twee praktijken stuurden weinig op verantwoord voorschrijfgedrag en antibioticagebruik. Dit kunnen zij bijvoorbeeld verbeteren door het invoeren van een antibioticaformularium. Lokale concurrentie zorgde ervoor dat de bezochte praktijken weinig bij elkaar in de keuken keken. Eén praktijk organiseerde daarom visitaties met praktijken op andere plaatsen in het land.
De inspectie bezocht twee instellingen voor Geestelijke Gezondheidszorg (ggz). Dit aantal is niet genoeg om conclusies te trekken over de hele sector. Lees meer over de methode van deze inspectiebezoeken bij ‘over het toezicht’ onderaan de pagina.
Resultaten ggz-instellingen per thema
De bezochte ggz-instellingen waren bekend met LINK. Die gold zowel voor het bestuur als voor verschillende specialisten die bij de organisatie werkten. De specialist ouderengeneeskunde van de ene ggz-instelling was lid van het regionale coördinatieteam van LINK. Vanuit de andere instelling had een huisarts op eigen initiatief deelgenomen aan een aantal bijeenkomsten van LINK.
De bezochte ggz-instellingen maakten gebruik van landelijke standaarden bij het voorschrijven van antibiotica. Bijvoorbeeld van de NHG of Verenso. Bij beide organisaties was het antibioticaformularium voor de eigen instelling nog in ontwikkeling. De inspectie zag dat er versnippering was; in de ggz-instellingen gebruikten specialisten verschillende standaarden en werkwijzen.
Ook was er geen instellingsbreed kweekbeleid. De behandelend arts bepaalde dit op patiëntniveau. De verklaring daarvoor was dat de diversiteit van de patiëntengroepen erg groot is binnen de bezochte organisaties. Wanneer er twijfel of onduidelijkheid bestond bij het voorschrijven van antibiotica, schakelde de ggz-instellingen een specialist in van het ziekenhuis in de omgeving.
De uitvoering van infectiepreventie was in de bezochte organisaties deels op orde. In de ene ggz-instelling was een infectiepreventiecommissie aanwezig. In de andere was deze commissie in oprichting. In beide instellingen had elk team een aandachtsfunctionaris of een contactpersoon hygiëne. Deze persoon bewaakte de kwaliteit van infectiepreventie en was aanspreekpunt voor vragen over infectiepreventie.
Beide organisaties hadden de schoonmaak van ruimtes uitbesteed. In één ggz-instelling voldeden de bouw- en inrichtingseisen niet aan de eisen voor infectiepreventie. Daarnaast was de spoelruimte zichtbaar vervuild. Ook was er geen duidelijke scheiding tussen schoon en vuil. In de andere organisatie waren de (steriele) medische hulpmiddelen verkeerd opgeslagen.
Een van de bezochte ggz-instellingen deed standaard een risico-inventarisatie BRMO bij een nieuwe opname. De andere ggz-instelling deed dit niet. De overdracht van informatie over resistente bacteriën van en naar andere zorgaanbieders was bij beide ggz-instellingen op orde. De uitwisseling vond zowel digitaal als telefonisch plaats. Beide organisaties hadden zicht op het voorkomen van infectieziekten en/of dragerschap BMRO binnen de instelling. Eén instelling hield hier zicht op via de uitslagen van kweken.
De infectiepreventiecommissies rapporteerden in beide organisaties direct aan het bestuur. Bestuurders van de bezochte ggz-instellingen zorgden over het algemeen voor mensen, middelen en materialen voor infectiepreventie. Ook zorgden zij voor scholing voor medewerkers. De kennis over antibioticabeleid was in één instelling vooral bij één persoon belegd. Dat maakte het antibioticabeleid kwetsbaar. Bestuurders zorgden voor een veilige cultuur voor medewerkers. Medewerkers konden elkaar aanspreken op het volgen van de richtlijnen voor infectiepreventie.
Tijdens de bezoeken bleek dat de controle en borging van kwaliteit van schoonmaak ontbrak. Het bestuur van één ggz-instelling wist niet of er kwaliteitsmetingen schoonmaak werden gedaan. De audit infectiepreventie was nog in ontwikkeling. De andere ggz-instelling voerde regelmatig interne audits uit. Maar uit die audits bleek dat er tekortkomingen waren in de schoonmaak.
De inspectie bezocht vijf thuiszorgorganisaties. Dit aantal is niet genoeg om conclusies te trekken over de hele sector. Lees meer over de methode van deze inspectiebezoeken bij ‘over het toezicht’ onderaan de pagina.
Resultaten thuiszorgorganisaties per thema
De bezochte thuiszorgorganisaties waren niet allemaal bekend met LINK. Een aantal thuiszorgorganisaties had voor het inspectiebezoek meer informatie gezocht. Twee organisaties namen daarna deel aan projecten/bijeenkomsten van LINK. Bijvoorbeeld de ambassadeurstraining voor contactpersonen infectiepreventie. Eén thuiszorgorganisatie was bekend met LINK. Zowel het bestuur als inhoudelijk medewerkers waren aangesloten bij LINK.
Thuiszorgorganisaties hebben geen rol in het voorschrijven van antibiotica. Wel waren de medewerkers van de bezochte thuiszorgorganisaties alert op dit onderwerp. Zo letten zij op het gebruik, de werkzaamheid van en eventuele bijwerkingen van de antibiotica bij de cliënten. Zo nodig zochten zij contact met de behandelaar van de cliënt. Bij cliënten die medicatie niet zelf beheerden, hadden de medewerkers een rol in de toediening van antibiotica.
De bezochte thuiszorgorganisaties hadden de infectiepreventie grotendeels op orde. Drie van de vijf thuiszorgorganisaties hadden een infectiepreventiecommissie. Hierin zaten onder andere een deskundige infectiepreventie, een specialist ouderengeneeskunde en (wijk)verpleegkundigen. De infectiepreventiecommissie had meestal geen vastgelegde bevoegdheden binnen de organisatie. Bij de andere twee thuiszorgorganisaties was een medewerker aanspreekpunt voor vragen over infectiepreventie. Bijvoorbeeld een kwaliteitsmedewerker of wijkverpleegkundige. Zij namen zo nodig contact op met een deskundige infectiepreventie uit het ziekenhuis.
De bezochte thuiszorgorganisaties hadden weinig cliënten met een vastgestelde BRMO. Bij de meeste thuiszorgorganisaties was een vraag over BRMO onderdeel van het intakegesprek. Dragerschap werd geregistreerd in het dossier en gemeld bij collega’s. Overdracht van informatie over een cliënt met een resistente bacterie vanuit andere zorgaanbieders verliep niet optimaal. Zo was de informatie soms niet op tijd. De familie van die cliënten was ook niet altijd goed ingelicht.
Wel probeerden de zorgverleners het risico op overdracht van de resistentie bacterie naar andere cliënten te verkleinen. Dat deden zij door cliënten met een resistente bacterie als laatste in te plannen in hun werkschema. Tot slot hadden de thuiszorgorganisaties een procedure voor het melden van infectieziekten bij de GGD.
Het bestuur van de bezochte thuiszorgorganisaties had voldoende aandacht voor deskundigheid en scholing op het gebied van infectiepreventie. Bijvoorbeeld door e-learning over handhygiëne aan te bieden. Daarnaast stelden zij persoonlijke beschermingsmiddelen beschikbaar voor de medewerkers. Zoals handschoenen en handdesinfectans.
De bestuurders stelden zich op de hoogte van algemene ontwikkelingen op het gebied van infectiepreventie. Zij hielden toezicht op de kwaliteit van infectiepreventie via audits en risico-inventarisaties. Ook zorgden bestuurders voor een veilige cultuur voor medewerkers. Medewerkers konden elkaar aanspreken op het volgen van de richtlijnen voor infectiepreventie. De werkinstructies van infectiepreventie waren meestal geborgd. Zo hadden de meeste thuiszorgorganisaties een uitbraakprotocol infectieziekten. Protocollen waren op een enkeling na vertaald naar de eigen organisatie en waren goed toegankelijk voor medewerkers.
De inspectie bezocht de twee GGD’en in Limburg. Dit aantal is niet genoeg om conclusies te trekken over de hele sector. Lees meer over de methode van deze inspectiebezoeken bij ‘over het toezicht’ onderaan de pagina.
Resultaten GGD’en per thema
De GGD’en vonden een stevige positie in LINK belangrijk. Naast de actieve vertegenwoordiging van GGD Zuid-Limburg vanaf het begin, was GGD Limburg Noord ook goed aangesloten. In Limburg liepen meerdere projecten om de infrastructuur te versterken rondom infectiepreventie en infectieziektebestrijding.
Een voorbeeld is het project i-4-1-Health. Dit project is een samenwerkingsverband tussen (zorg)organisaties (waaronder de GGD’en) in de grensstreek Nederland-Vlaanderen. Dit project richt zich op het voorkomen en bestrijden van antibioticaresistentie bij mens en dier (One Health). Dat gebeurt met onderzoek en innovatie. Dit project vormde een basis voor LINK.
De GGD Zuid-Limburg werkte aan een project met financiering vanuit een aanvullende subsidie voor de antibioticaresistentie zorgnetwerken. Die subsidie werd verstrekt door het Ministerie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Het ging om het project NIEZT (Needs assessment voor InfectiEpreventie bij Zorgprofessionals buiTen het ziekenhuis). Hierin gingen verschillende sectoren met elkaar in gesprek over regels rondom goede infectiepreventie. Ten tijde van het inspectiebezoek brachten de GGD’en knelpunten en stimulerende factoren binnen de huisartsenzorg, ouderenzorg, gehandicaptenzorg, ggz en veterinaire zorg in kaart.
De rol van de GGD’en bij het voorschrijven van antibiotica was beperkt. Voorschrijven gebeurde bij seksueel overdraagbare aandoeningen, bij reizigers en soms bij infectieziekten. De GGD’en hadden daarnaast de taak deze doelgroepen te informeren over de risico’s op het ontstaan van antibioticaresistentie. Ook hadden de GGD’en een voorlichtingstaak richting burgers over antibioticagebruik. Zorgaanbieders zoals de thuiszorg of instellingen voor gehandicaptenzorg vroegen de GGD’en om hen voorlichting te geven. De vragen aan de GGD gingen vooral over infectiepreventie, maar ABR kwam ook regelmatig aan de orde.
Voor het project i-4-1-Health voerde de GGD infectierisicoscans (IRIS) uit in zorgcentra, kinderdagverblijven en op basisscholen. Een IRIS-scan geeft een indicatie van de risico’s en resultaten op het gebied van infectiepreventie, antibioticagebruik en resistentie. Het is een methode die het mogelijk maakt om afdelingen en instellingen met elkaar te vergelijken. Tenslotte namen de GGD’en deel in de Academische Werkplaats Publieke Gezondheid Limburg. Antibioticaresistentie is daar een speerpunt.
De GGD’en hadden een rol in het informeren van zorgaanbieders en burgers over BRMO. Daarnaast registreerden en monitorden de GGD’en BRMO (CPE en MRSA) en infectieziekten. Hiervoor had GGD Limburg-Noord het project: ‘mini MUIZ’ gestart. Dit project is een verkleinde vorm van een project van het regionale zorgnetwerk ABR zuidwest Nederland. MUIZ staat voor: Meldpunt Uitbraken Infectieziekten & BRMO. Daarin worden infectieziekten en BRMO gemeld bij de GGD. Sinds de invoering van ‘mini-MUIZ’ kreeg de GGD vaker meldingen binnen.
De GGD’en vertelden dat de samenwerking met andere GGD’en goed verliep. Tussen de verschillende regio’s waren een aantal initiatieven opgezet. Bijvoorbeeld een intensieve (bestuurlijke) samenwerking tussen de GGD’en in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg (ZeeBraLim) en het eerdergenoemde project i-4-1-Health.
Daarnaast spiegelden de GGD’en BRMO-dragerschap met andere GGD’en en met zorgaanbieders in het buitenland. De GGD’en maakten duidelijke afspraken met buurlanden over de uitwisseling van signalen over infectieziekten. Een GGD vertelde dat de meldingsplicht in andere landen anders is dan in Nederland. Daardoor werden bepaalde BRMO niet standaard gemeld bij een overdracht.
De directeuren publieke gezondheid (DPG’en) zorgden binnen de GGD voor goede lijnen van informatievoorziening. Daarnaast was er een duidelijke verantwoordelijkheidsverdeling. De DPG van GGD Limburg-Noord vertelde dat hij verschillende taken had op het gebied van infectieziekten en BRMO. Die taken had hij belegd bij deskundigen. Tegelijkertijd liet hij zich goed informeren over de stand van zaken. Ook in het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) waren de GGD’en goed vertegenwoordigd door een deskundige. De DPG’en vertelden dat zij het een grote meerwaarde vonden om een deskundige infectiepreventie bij de GGD te hebben. Mede door de bestuurlijke inzet konden de GGD’en een belangrijke bijdrage leveren aan LINK, maar ook daarbuiten.
De inspectie bezocht tien huisartsenpraktijken. Dit aantal is niet genoeg om conclusies te trekken over de hele sector. Lees meer over de methode van deze inspectiebezoeken bij ‘over het toezicht’ onderaan de pagina.
Resultaten huisartsenpraktijken per thema
De meeste bezochte huisartspraktijken waren onbekend met LINK en waren niet aangesloten. Een aantal huisartsenpraktijken had vanwege het inspectiebezoek meer informatie gezocht. Een enkeling daarvan had ook contact gezocht met de kwartiermaker van LINK.
De meeste bezochte huisartsenpraktijken maakten gebruik van landelijke of regionale standaarden (antibioticaformularium) bij het voorschrijven van antibiotica. Op een praktijk na was dit formularium verwerkt in het elektronisch voorschrijfsysteem. Daarnaast hadden de praktijken meerdere methoden om het antibioticagebruik te verminderen. Zij gebruikten bijvoorbeeld een kweekbeleid en/of C-reactief proteïne bepalingen (CRP-metingen). Het CRP-gehalte in het bloed is een maat voor ontsteking. Met het resultaat van deze meting kan een huisarts beslissen om wel of geen antibiotica voor te schrijven.
Zes van de tien huisartsenpraktijken had inzicht in de zogenoemde prescriptie-indicator antibiotica. Daarmee konden huisartsen de voorgeschreven antibiotica per indicatie inzien. Weinig praktijken spiegelden deze gegevens met andere praktijken in de regio. Bijvoorbeeld in een farmacotherapeutisch overleg (FTTO).
Het merendeel van de bezochte praktijken had infectiepreventieafspraken voldoende vastgelegd. Acht van de tien huisartsenpraktijken hadden een actueel protocol voor reiniging en desinfectie. Bij de drie praktijken was het onderhoud van de autoclaven niet op orde. Soms was er geen geldige onderhoudsrapportage aanwezig van de autoclaaf.
Een praktijk maakte bewust gebruik van wegwerpinstrumenten. Die hoeven niet gesteriliseerd te worden. Daarnaast was de scheiding van schoon en vuil instrumentarium niet altijd geborgd. In drie praktijken waren niet de juiste voorzieningen voor handhygiëne aanwezig. Bijvoorbeeld de aanwezigheid van handdesinfectans in disposable dispensers en/of wegwerphanddoekjes in elke behandelkamer. Een praktijk had niet de juiste handdesinfectans. Deze voldeed namelijk niet aan de geldende richtlijnen.
De huisartsenpraktijken registreerden BRMO-dragerschap in de patiëntdossiers. De huisartsen droegen deze informatie over aan een volgende zorgaanbieder. Dat deden zij via het patiëntendossier met een zogenaamde episodelijst. Huisartsen ontvingen deze informatie van andere zorgaanbieders soms niet volledig of niet op tijd. Daardoor waren patiënten en de familie van de patiënt niet altijd goed op de hoogte. De inspectie hoorde van meerdere praktijken dat de informatiesystemen een belemmering vormden voor een goede informatieoverdracht naar andere zorgaanbieders. De huisartsen hadden inzicht in een actueel medicatieoverzicht (AMO) als patiënten hiervoor toestemming hadden gegeven.
De huisarts-bestuurders zorgden over het algemeen voor mensen, middelen en materialen voor infectiepreventie. Een aantal onderdelen binnen dat beleid voldeed niet altijd, namelijk de aanwezigheid van een juist handdesinfectans en het onderhoud van de autoclaven.
Bestuurders waren op de hoogte van de actuele wet- en regelgeving. Zij pasten die toe in de praktijk. Ook boden de meeste praktijken scholing aan medewerkers aan. De huisartsen waren zich niet altijd bewust van hun voorbeeldfunctie in de naleving van het infectiepreventiebeleid, zoals het kleedgedrag en het dragen van sieraden. Huisartsen waren zich niet altijd bewust dat zij als eindverantwoordelijke toezicht moesten houden op de uitvoering en kwaliteit van infectiepreventie.
De inspectie bezocht twee revalidatieklinieken. Dit aantal is niet genoeg om conclusies te trekken over de hele sector. Eén revalidatiekliniek had een intramurale zorgafdeling. De andere revalidatiekliniek had alleen een poliklinische afdeling in Limburg. De intramurale setting was in Noord-Brabant. Het aantal bezoeken is niet genoeg om conclusies te trekken over de hele sector. Lees meer over de methode van deze inspectiebezoeken bij ‘over het toezicht’ onderaan de pagina.
Resultaten revalidatieklinieken per thema
Beide revalidatieklinieken waren bekend met LINK. Een kliniek was vanaf de oprichting van LINK betrokken en heeft bijvoorbeeld regioprojecten mee kunnen beoordelen. Beide instellingen waren van plan zich verder aan te sluiten bij LINK. Bijvoorbeeld om kennis en informatie uit te wisselen en de aanpak van infectiepreventie met elkaar te delen.
De inspectie toetste het thema antibioticabeleid bij een van de twee revalidatieklinieken. Dit was omdat de andere revalidatiekliniek alleen poliklinisch behandelde. De revalidatieartsen in de twee revalidatieklinieken maakten gebruik van landelijke of regionale standaarden (antibioticaformularium) bij het voorschrijven van antibiotica. Bijvoorbeeld van de NHG of Verenso. Zo nodig namen zij contact op met specialisten uit het ziekenhuis, zoals de arts-microbioloog.
De revalidatieartsen schreven in beide revalidatieklinieken weinig antibiotica voor. Eén revalidatiekliniek werkte aan een regionaal antibioticaformularium. Deze revalidatiekliniek had afspraken gemaakt met het ziekenhuis over het insturen van kweken. Via het ziekenhuis monitorde de kliniek ook het gebruik van antibiotica en het voorschrijfgedrag.
Beide revalidatieklinieken hadden een infectiepreventiecommissie. Hierin zaten verschillende deskundigen, zoals een arts-microbioloog en een deskundige infectiepreventie. Bij één revalidatiekliniek had elk team een infectiepreventieambassadeur. De klinieken hadden een protocol voor reiniging en desinfectie. Bij beide klinieken voldeden enkele ruimtes niet aan de richtlijnen, wat de reiniging bemoeilijkte. Bijvoorbeeld vloerbedekking in een behandelkamer. Eén kliniek desinfecteerde niet volgens de geldende richtlijnen.
De inspectie toetste het thema registratie en overdracht bij één revalidatiekliniek. Bij de andere kliniek liep de aanmelding van nieuwe revalidanten via de locatie buiten Limburg. De inspectie zag dat de kliniek bij opname een risico-inventarisatie BRMO uitvoerde. Ook legde de kliniek de uitkomsten vast in het patiëntdossier.
Informatie over BRMO-dragerschap of antibioticagebruik werd schriftelijk overgedragen naar een volgende zorgaanbieder. Eén revalidatiekliniek had geen schriftelijke procedure voor het melden van infectieziekten bij de GGD. De kliniek legde uit dat zij in plaats daarvan het melden had belegd bij de raad van bestuur.
De bestuurders van de twee revalidatieklinieken zorgden over het algemeen voor mensen, middelen en materialen voor infectiepreventie. Via de infectiepreventiecommissie en de staf stelden de bestuurders zich op de hoogte van ontwikkelingen op het gebied van infectiepreventie en antibioticabeleid. Bestuurders zorgden voor een veilige cultuur voor medewerkers. Medewerkers konden elkaar aanspreken op het volgen van de richtlijnen voor infectiepreventie.
In de revalidatieklinieken schoolde een extern bedrijf het schoonmaakpersoneel. Zij zagen ook toe op de kwaliteit. De bestuurder van één kliniek had de kwaliteitseisen van (de uitbestede) schoonmaak niet vastgesteld. Hierdoor had de bestuurder weinig zicht op de kwaliteit van schoonmaak.
Bij de andere bezochte kliniek had de kennis van de functionaris infectiepreventie niet het niveau van een deskundige infectiepreventie. Maar deze functionaris zocht op tijd verbinding met een deskundige infectiepreventie van het ziekenhuis. De kliniek voerde periodiek audits infectiepreventie uit. Dit was onderdeel van instellingsbrede kwaliteitsaudits (veiligheidsrondes). De raad van bestuur was hiervan op de hoogte.
De inspectie bezocht vijf ziekenhuizen. Dit aantal is niet genoeg om conclusies te trekken over de hele sector. Lees meer over de methode van deze inspectiebezoeken bij ‘over het toezicht’ onderaan de pagina.
Resultaten ziekenhuizen per thema
De vijf bezochte ziekenhuizen waren bekend met LINK en waren aangesloten. De ziekenhuizen deden mee aan werkgroepen en projecten georganiseerd door LINK. Bijvoorbeeld een werkgroep dat zich bezighield met het uniformeren van detectie en definities van BRMO en een werkgroep dat zich bezighield met het uniformeren van een auditsysteem. Drie ziekenhuizen stonden open voor verdere samenwerking. Bijvoorbeeld om samen een antibioticabeleid en formularium op te stellen. Of een gezamenlijke registratie van BMRO.
De vijf bezochte ziekenhuizen hadden een Antibioticateam (A-team) ingesteld dat bijna compleet was in samenstelling van de juiste disciplines. In de meeste bezochte ziekenhuizen voerde het A-team de basistaken uit. Bijvoorbeeld de bewaking van de lijst met reservemiddelen en de scholing van nieuwe artsen.
De meeste A-teams koppelden de resultaten van de door hen opgestelde doelen terug aan de raad van bestuur. Bij één ziekenhuis leidde dit niet tot verbeteringen van het antibioticabeleid. Twee van de bezochte ziekenhuizen hadden geen risicoanalyse gemaakt voor de start van het A-team. Tot slot hadden de meeste ziekenhuizen die die inspectie bezocht inzicht in het voorschrijfgedrag. Al was dit nog niet altijd compleet of niet aanwezig op afdelingsniveau.
De vijf bezochte ziekenhuizen hadden een Infectiepreventie Commissie (IPC). In een ziekenhuis werd de IPC niet betrokken bij de herinrichting van het gebouw. De uitvoering van reiniging en desinfectie was in een aantal ziekenhuizen niet op orde. Zo werkte het schoonmaakpersoneel in twee van de vijf ziekenhuizen niet volgens de richtlijnen of volgens het beleid van het ziekenhuis.
Ook bleek dat de afdeling infectiepreventie niet altijd zicht had op de kwaliteit van schoonmaak. Daarnaast was deze afdeling niet altijd betrokken bij het vastleggen van de kwaliteitseisen van reiniging en desinfectie. Zorgverleners in één ziekenhuis maakten verkeerd gebruik van desinfectiedoekjes. In een ander ziekenhuis was geen duidelijke scheiding van schoon en vuil in de spoelruimte. Daardoor ontstond een risico op besmetting van schone materialen. Eén van de ziekenhuizen oefende jaarlijks een uitbraak infectieziekten. Daarnaast trof de inspectie meerdere medewerkers met hand- en/of pols sieraden in combinatie met werkkleding en onjuist handschoengebruik.
De vijf bezochte ziekenhuizen deden standaard een risico-inventarisatie BRMO bij een nieuwe opname. Dit was in meerdere ziekenhuizen geborgd in het systeem. Een opname kon niet worden voltooid zonder de vragen over BRMO in te vullen. De afdeling infectiepreventie controleerde periodiek de uitvoering hiervan. De aanwezigheid van BRMO werd geregistreerd in het patiëntdossier. Als een patiënt een BRMO had, werd dit in de overdracht gemeld. Dat gebeurde zowel in de medische als de verpleegkundige overdracht vanuit het ziekenhuis aan de nieuwe zorgaanbieder. De ziekenhuizen gaven de patiënt met een BRMO informatie over de maatregelen. Uitbraken van BRMO werden gemeld aan de bevoegde instanties (het SO-ZI/AMR). Twee ziekenhuizen deelden deze informatie ook met LINK.
De bestuurders van vier van de vijf ziekenhuizen zorgden over het algemeen voor mensen, middelen en materialen voor infectiepreventie. Via de infectiepreventiecommissie stelden zij zich op de hoogte van ontwikkelingen op het gebied van infectiepreventie en antibioticabeleid. De bestuurder van één ziekenhuis was onvoldoende op de hoogte.
Bestuurders zorgden voor een veilige cultuur voor medewerkers. Medewerkers konden elkaar aanspreken op het volgen van de richtlijnen voor infectiepreventie. Eén ziekenhuis had speciale programma’s ontwikkeld om jaarlijks de aanspreekcultuur te kunnen monitoren. De meeste ziekenhuizen voerden jaarlijks een audit infectiepreventie uit.
Ook de schoonmaak werd zowel op visueel resultaat als op uitvoering getoetst. Toch had niet elk ziekenhuis voldoende zicht op de kwaliteit en de organisatie van de schoonmaak. Bijvoorbeeld de organisatie van schoonmaak in het weekend. Ook schoot de controle op het antibioticabeleid te kort in een aantal bezochte ziekenhuizen.
De ziekenhuizen boden scholing aan op het gebied van infectiepreventie en antibioticabeleid. Maar die scholing was niet overal verplicht en daarmee onvoldoende geborgd. Het kwaliteitssysteem was op een ziekenhuis na zo ingericht dat actueel houden van protocollen geborgd was.
Toezicht Infectiepreventie en Regionale Zorgnetwerken Antibioticaresistentie
In het Toezicht Infectiepreventie en Regionale Zorgnetwerken Antibioticaresistentie keek de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd in hoeverre zorgaanbieders in Limburg samenwerkten om de vorming en verspreiding van bijzonder resistente micro-organismen (BRMO) tegen te gaan. We toetsten of verschillende zorginstellingen binnen een regio voldeden aan de richtlijnen infectiepreventie en antibioticabeleid. Het doel was zowel een beeld per zorgaanbieder te krijgen als van de zorgregio als geheel. Daarnaast bracht het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) in opdracht van de inspectie de informatieoverdracht over patiënten met een bijzonder resistent micro-organisme BRMO in kaart. Dat deed het RIVM aan de hand van patiëntreizen.
De inspectie deed in 2019 onderzoek naar het regionale zorgnetwerk ABR in Limburg; Het Limburgs Infectiepreventie en ABR Zorgnetwerk (LINK). De keuze voor dit zorgnetwerk was niet gebaseerd op risico’s. Wel heeft de inspectie gekeken in welk gebied al veel toezicht was en in welk gebied we minder waren geweest. Zo kwamen we uit op de regio Limburg. Ook heeft de functie van Limburg als grensregio meegespeeld. Dit houdt in dat er ook patiënten komen van zorgaanbieders uit Duitsland en België.
Covid-19
De resultaten van dit toezicht zijn uit 2019 en zijn geen weergave van de huidige situatie rondom covid-19. Daarom kunnen uit deze bevindingen geen conclusies getrokken worden of de getoetste zorgaanbieders voorbereid waren op de corona-uitbraak.
Patiëntreizen
Met toestemming van de patiënten sprak het RIVM ook met vier zorgverleners die betrokken waren in de patiëntreizen.
Hoe zag het toezicht er uit?
De bezoeken werden door minimaal twee inspecteurs gedaan. De inspectie kondigde de bezoeken (kort) van tevoren aan. Op die manier konden de inspecteurs met de juiste personen spreken tijdens een bezoek. Bij alle bezoeken spraken we met (vertegenwoordigers van) het bestuur en inhoudelijk deskundigen. In de meeste sectoren maakten we ook een rondgang door de instelling. Tijdens de rondgang spraken we met verschillende medewerkers, zoals zorgverleners en schoonmaakpersoneel. Tenslotte zagen we een aantal documenten in. Bijvoorbeeld het protocol voor reiniging en desinfectie. Iedere zorgaanbieder ontving na het bezoek een rapport met de resultaten. De inspectie publiceerde deze rapporten op www.igj.nl.
Toetsingskader
IGJ maakte bij deze bezoeken gebruik van een toetsingskader. Het toetsingskader heeft vijf thema’s:
Antibioticabeleid
Infectiepreventie
Registratie en overdracht
Goed bestuur
Relatie en samenwerking regionaal zorgnetwerk ABR.
De inspectie toetste de vijf thema’s volgens de normen en richtlijnen die gelden binnen de sectoren. Waar nodig kon de score op de thema’s bij bepaalde sectoren leiden tot handhaving. Waar richtlijnen ontbraken, bespraken we de thema’s in een open gesprek met de zorgaanbieders. Die gesprekken waren inventariserend en konden niet leiden tot handhaving. Het thema ‘Relatie en samenwerking regionaal zorgnetwerk ABR’ is bijvoorbeeld in de meeste sectoren ter informatie uitgevraagd. Een overzicht van de getoetste en inventariserende thema’s binnen bepaalde sectoren staat weergegeven in de figuur.
Antibiotica-beleid
Infectie-preventie
Registratie en overdracht
Goed bestuur
Samenwerking
Ziekenhuizen
T
T
T
T
T
Revalidatieklinieken
TI
T
TI
T
I
GGD'en
I
I
I
I
I
Verpleeghuizen
T
T
T
T
T
Huisartsenpraktijken
T
T
T
T
I
ggz-instellingen
T
T
T
T
I
Zorgaanbieders gehandicaptenzorg
T
T
T
T
I
Thuiszorgorganisaties
I
T
T
T
I
Mondzorgpraktijken
T
T
I
T
I
TGetoetst — IInformatief
De inspectie sprak met vertegenwoordigers van Het Limburgs Infectiepreventie en ABR Zorgnetwerk (LINK). LINK is geen zorgaanbieder en werd daarom niet getoetst. De zorgnetwerken hebben een aantal taken die te maken hebben met infectiepreventie, antibioticabeleid en informatieoverdracht tussen zorgaanbieders in de regio.
Hoe ziet LINK eruit?
Elk van de tien regionale zorgnetwerken Antibioticaresistentie (ABR) in Nederland heeft een regionaal coördinatieteam (RCT). Een regionaal coördinatieteam zorgt dat het netwerk haar werkzaamheden uitvoert en coördineert. In het functieprofiel stonden de volgende professionals genoemd: een arts-microbioloog, een arts maatschappij en gezondheid, een deskundige infectiepreventie, een internist-infectioloog, een specialist ouderengeneeskunde, een huisarts, een epidemioloog en een kwartiermaker. De netwerkcoördinator/kwartiermaker is het eerste aanspreekpunt in het zorgnetwerk. De samenstelling van het RCT van LINK volgde dit functieprofiel. Daarnaast was er een arts verstandelijk gehandicaptenzorg en een tweede arts-microbioloog aangesloten. LINK was op zoek naar een apotheker.
Het RCT van LINK legde verantwoording af aan het bestuurlijk Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ). ABR is daar een vast agendapunt. Het zorgnetwerk startte projecten en stimuleerde zorgaanbieders via een extra subsidie een project te starten. Meer informatie over de projecten van LINK is te vinden op de website.
Meeste sectoren in beeld bij LINK
LINK had ten tijde van het gesprek de meeste sectoren in beeld, vooral de grote zorgorganisaties. De kleinere zorgorganisaties en met name ZZP’ers hadden zij minder in beeld. Een aantal sectoren waren erg versnipperd, wat het ook lastig maakte om deze in beeld te krijgen. Het RCT heeft er bewust voor gekozen om zich eerst te richten op de langdurige zorg.
Samen werken aan eenduidig beleid en afspraken in de regio
Het RCT vond het belangrijk om binnen het netwerk te streven naar eenheid waar dat toegevoegde waarde heeft. Een voorbeeld hiervan was een eenduidig beleid en afspraken over dezelfde meetmethoden binnen de regio. Denk bijvoorbeeld aan het gebruik van dezelfde kweekmethoden in de labs en uniforme audit basishygiëne in de verpleeghuizen Het zorgnetwerk ABR was van plan dit te bereiken door op verschillende gebieden partijen aan tafel te brengen. Zo konden partijen elkaar leren kennen, beleid of resultaten vergelijken en daar dan van leren.
Subregio’s binnen Limburg
Daarnaast zag de inspectie dat er binnen Limburg ook subregio’s bestonden in de samenwerking tussen zorgaanbieders. Bijvoorbeeld Noord-Limburg en Zuid-Limburg of van oudsher ontstane regio’s (zoals de mijnstreek). Ook waren een aantal zorgaanbieders aangesloten bij een regionaal zorgnetwerk ABR van andere provincies in Nederland. Bijvoorbeeld het regionale zorgnetwerk ABR in Noord-Brabant of Gelderland. LINK was hiervan op de hoogte en vertelde dat dit bijvoorbeeld kwam door de patiëntenstromen tussen zorgaanbieders of het contact met microbiologische laboratoria.